De Volksrepubliek China

Geschiedenis en achtergronden van China

 

HOME

Inhoudsopgave scriptie studie Talen en Culturen van China:

"China's gevecht voor het behoud van Autonomie"


Omslagontwerp:
Bas Scheffers,

Vormgeverscollectief
Voko-Lichen

 

achterblad

Koloniaal Imperialisme in China

Wederopbouw in China (1949-1952) en Eerste Vijfjarenplan (1952-1957)

 

Het eerste vijfjarenplan (1953-1957), het platteland

Al sinds 1500 was er weinig veranderd in het bestaan van de Chinese bevolking (voornamelijk boeren), dat gekenmerkt werd door extreme armoede en ernstige uitbuiting. Het hof van de laatste Qing-dynastie nam geen maatregelen om het welzijn van de bevolking te verbeteren. Sinds de val van het keizerrijk in 1911 bedreigden constante oorlogen de levens van hen die het al ontbrak aan voldoende voedsel en medische zorg. De miserabele levensomstandigheden laten zich duidelijk aflezen aan de zeer lage levensverwachting bij de geboorte in 1949. Die was slechts 36 jaar. Het sterftecijfer was destijds erg hoog, 20 per duizend. Het feit dat minstens 80 procent van de bevolking analfabeet was toont ook dat voor de gewone Chinees het leven slechts een overlevingstrijd was waarin zelfs geen ruimte voor basisonderwijs was. (1) Het ingewikkelde traditionele karakterschrift dat in 1949 al meer dan tweeduizend jaar onveranderd was, was ook nog eens zeer ongeschikt om mensen te leren lezen en schrijven.

Bestrijding armoede
De stichting van de Volksrepubliek betekende het einde van een lange periode van binnenlands oorlogsgeweld.  De Chinese bevolking kreeg een regering die zich anders dan ooit eerder in China was voorgekomen, actief bekommerde om de straatarme bevolking door op individueel niveau voor mensen te zorgen. De inspanning van de Chinese communistische regering heeft zich ondanks politieke omwentelingen en veranderingen in de koers voortdurend gericht op het uitbannen van de ergste vormen van armoede.(2) Ze werd daartoe in staat gesteld omdat ze de binnenlandse vrede wist te behouden. Er werden concrete maatregelen genomen om te zorgen voor voldoende voedsel voor iedereen.

Landhervormingen
Daar de boerenbevolking leefde van de oogst en dus van het grondbezit, werd in 1950 de beschikbare landbouwgrond opnieuw verdeeld door middel van landhervormingen. Die waren bedoeld om de productiemiddelen van de rijkste groep te verdelen onder de arme laag van de bevolking. De overheid liet landarbeiders en kleine boeren hun landheren en rijke boeren onteigenen, degenen die hen nauwelijks genoeg betaalden om van te eten en aan wie zij torenhoge pachten hadden moeten betalen. De wrokgevoelens die door de generatielange uitbuiting tot een uitbarsting kwamen, maakten dat de landhervormingen op gewelddadigheden konden uitlopen. Het land en bezittingen werden verdeeld onder arme mensen.
De wereldbank schrijft over de landhervormingen: “Een gevolg iervan moet zijn geweest dat in de eerste tien jaar na 1950 de ongelijkheid van de inkomens sterk is gereduceerd”.(3) Veel vrouwen hadden voordeel van de landhervormingen omdat een in 1950 uitgevaardigde huwelijkswet ongetrouwde vrouwen en gescheiden vrouwen het recht gaven op hun eigen naam land te bezitten.(4) De Chinezen die voorheen in grote armoede hadden verkeerd, kregen een nieuwe overlevingskans. “De hervormingen hebben de machtspositie van de oude elite van landeigenaren in de dorpen grondig afgebroken”.(5)
Door de landhervormingen was China van een land van grootgrondbezitters veranderd in een land van kleine grondbezitters. De maatregel was een voorbereiding op de collectivisatie, het gezamenlijk produceren en afzetten van landbouwproducten.

Collectivisatie

De boerenmassa werd vervolgens georganiseerd in ploegen van wederzijdse hulpverlening. Deze wederzijdse hulpteams van arme boeren bestonden uit zes tot vijftien gezinnen die elkaar op het platteland hielpen in drukke periodes als er geploegd, gezaaid of geoogst moest worden. Zo vond er een bundeling van arbeidskrachten plaats in een systeem waarin het verhuren van grond en het huren van arbeid niet bestond. Er werd een administratie bijgehouden van het aantal uren dat een gezin aan werk verzette en dit werd uitbetaald in de oogsttijd. Huishoudens die geen trekdieren of gereedschappen bezaten, hadden voordeel van de samenwerking met huishoudens die deze bezittingen hadden. Het landbouwgrond bleef in privé-bezit van de boeren en het gezin bleef evenwel de basiseenheid voor de agrarische planning en productie.(6)
            Vanaf 1953 werden de wederzijdse hulpteams samengevoegd tot semi-socialistische landbouwcoöperaties die bestonden uit ca. 30 gezinnen. Het verschil van wederzijdse hulpteams met deze meer gesocialiseerde eenheden is dat de deelnemers al het land, de trekdieren, gereedschappen en de arbeid inbrachten in de coöperatie. Het land werd samen bewerkt. De inkomsten van de huishoudens werden uitbetaald in geld of in natura. De leden ontvingen een aandeel in de opbrengst naar rato van de aard en omvang van de verrichte arbeid en de ingebrachte landbouwgrond.(7) De planning van de jaarlijkse oogst werd gezamenlijk gedaan. De coöperatie werd een zeer belangrijke rekeneenheid. Op dit niveau werden winsten berekend, belastingen betaald, betalingen voor land en arbeid verdeeld.(8)
            In 1955 waren er al 633.000 semi-socialistische coöperaties gevormd, al met een landbouwareaal van ongeveer 37 hectare. Deze organisatievorm kon een aantal problemen niet oplossen omdat de grond nog in particulier bezit was. De bezitsverhoudingen stond de verbetering van de infrastructuur in de weg die nodig was voor de productieverhoging. Het gebruik van de landbouwmachines en het beloningssysteem werkten in het voordeel van degenen die meer land bezaten.

Coöperatieven

Daarom werden er grotere coöperatieven opgezet waar het land en andere productiemiddelen collectief bezit werden. De semi-socialistische coöperaties bestaande uit 30 gezinnen werden bijeen gevoegd tot eenheden van 100 à 300 gezinnen met een gemiddeld areaal van 150 hectare. De schaalvergroting kon meer efficiency brengen en een grotere productie. In deze nieuwe eenheid werd de beloning van leden alleen gebaseerd op de hoeveelheid verrichte arbeid en niet meer op de ingebrachte grond. Door deze collectivisatie kon het irrigatiesysteem worden uitgebreid en het landbouwgrond op rationele wijze worden gebruikt, nu de kleine stukken bijeen waren gebracht tot productieve velden. Op vijf tot tien procent van het landbouwgrond mochten deelnemers voor eigen gebruik gewassen verbouwen. Een deel van de opbrengst van de coöperatie was bestemd voor het stichten van een reserve- en welvaartsfonds. Uit het reservefonds konden investeringen betaald worden en het welvaartsfonds vormde een verzekering voor tijden van droogte en overstroming.(9) In 1958 werden coöperatieven samengevoegd tot communes van tien- tot twintigduizend mensen.
Landbouwgrond, veedieren en landbouwwerktuigen kwamen zo in de tweede helft van de jaren vijftig in handen van de gemeenschap.

Voedseldistributie door overheid

Aanpak van de wijdverbreide armoede stond gezien China’s geschiedenis als ‘het land van de hongersnoden’ ook gelijk aan bestrijding van de voedselschaarste. China was in 1949 een agrarische economie waar 90 procent van de bevolking in plattelandsgebieden leefde en werkte. Negentig procent van het bruto nationaal product kwam van de agrarische en handwerkssectoren en slechts tien procent van de industrie.(10) In de Chinese economie was graan de belangrijkste agrarische productcategorie waar rijst, tarwe, maïs, sorghum, gierst, andere gemengde granen, aardappelen en sojabonen onder wordt verstaan. De graanproductie was ruim veertig keer groter dan de tweede en derde agrarische productcategorieën, vlees en oliebevattende gewassen.(11) Bovendien kwam destijds 90 procent van de calorieën van het Chinese dieet van granen (koolhydraten).(12) De Chinese economie draaide daarom om de graanproductie.
In 1953 kwam de binnenlandse graanhandel in handen van de staat waarop een nieuw voedseldistributiesysteem werd ingevoerd. De overheid kocht graan op uit gebieden met een overschot om het te verdelen in stedelijke gebieden en gebieden met tekorten. Boeren kregen het graan dat ze nodig hadden om zich te blijven voeden en voor zaden en diervoeder. De rest werd aan de overheid verkocht. Het distributiesysteem heeft de ongelijkheid en armoede op het platteland aanzienlijk verminderd.(13)

Stijging levensverwachting

In 1957 was de gemiddelde voedselconsumptie in China 2020 calorieën per persoon, bijna gelijk aan de dagelijks benodigde hoeveelheid. Bij de beoordeling of er ondervoeding was in het land is het belangrijker om te kijken naar de wijze waarop voedsel gedistribueerd werd en naar het uiteindelijke consumptieniveau van de armste groepen. In dit opzicht overtreft China bijna alle lagelonenlanden en landen met middeninkomens. Het Chinese voedseldistributiesysteem heeft acute ondervoeding zeer succesvol bestreden.(14) Een bewijs daarvoor is de enorme toename van de levensverwachting sinds 1949. Die was in 1949, 36 jaar bij de geboorte en steeg juist in de moeilijke beginfase van de Volksrepubliek tot 45 jaar in 1960. Mede door de continuïteit van het beleid voor de voedselvoorziening aan bevolking nam de gemiddelde levensverwachting toe tot 60 jaar in 1970. (15)

De keuze voor een socialistische maatschappij betekende dat het volk zelf de taken op verschillende maatschappelijke terreinen uitvoerde: het bouwen en onderhouden van openbare werken zoals wegen, waterwerken, scholen en ziekenhuizen, het verzorgen van scholing, medische zorg, ervoor zorgen dat er geproduceerd werd in de agrarische sector (land bewerken). Iedereen moest een steentje bijdragen. Om dit alles te organiseren, werden bestuurlijke eenheden opgezet. Op het kleinste niveau was dat de productie-eenheid, vervolgens kwam de brigade, de coöperatie en dan de communes. De grootte van projecten bepaalde mede de bestuurseenheid die ze moesten uitvoeren. Voor grote projecten zoals het bouwen van waterwerken bleek de coöperatief bijvoorbeeld te klein, waardoor in 1958 communes werden opgezet.

 

1 Lin, Justin Yifu ; Cai, Fang ; Li, Zhou. 1996. The China Miracle, Development Strategy and Economic Reform. Hong Kong: The Chinese University Press, p. 22.

2 State Statistical Bureau, PRC. 1985. Statistical Yearbook of China 1984. Oxford: Oxford University Press, p. 167.

3 Li, Lillian M., “Introduction: Food Famine and the Chinese State”, The Journal of Asian Studies 41, no. 4. (Aug 1982): p. 701.

4 World Bank. 1983. China: Socialist Economic Development, Vol. I. Washington: The International Bank for Reconstruction and Development/ The World Bank, p. 90.

5 World Bank. 1983. China: Socialist Economic Development, Vol. III. Washington: The International Bank for Reconstruction and Development/ The World Bank, p. 10.

6 Heins Potter, Sulamith; Potter, Jack M.. 1990. China’s Peasants: The Anthropology of an Revolution. Cambridge: Cambridge University Press, p. 61.

7 Eijk, Inez van. 1975. Grote Spectrum Encyclopedie, V 4. Amsterdam: Uitgeverij Spectrum Amsterdam bv, p. 102.

8 Heins Potter, Sulamith; Potter, Jack M.. 1990. China’s Peasants: The Anthropology of an Revolution. Cambridge: Cambridge University Press, p. 62, 63.

9 Eijk, Inez van. 1975. Grote Spectrum Encyclopedie, V 4. Amsterdam: Uitgeverij Spectrum Amsterdam bv, p. 103.

10 World Bank. 1983. China: Socialist Economic Development, Vol. III. Washington: The International Bank for Reconstruction and Development/ The World Bank, p. 129.

11 World Bank. 1983. China: Socialist Economic Development, Vol. I. Washington: The International Bank for Reconstruction and Development/ The World Bank, p. 67.

12 World Bank. 1983. China: Socialist Economic Development, Vol. I. Washington: The International Bank for Reconstruction and Development/ The World Bank, p. 90.

13 Spence, Jonathan. 1991. Op Zoek naar het Moderne China. Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Agon BV, p. 513.

14 Spence, Jonathan. 1991. Op Zoek naar het Moderne China. Amsterdam: Uitgeversmaatschappij Agon BV, p. 513.

15 Global Virtual University. China: Life Expectancy at Birth. [1 pagina]. UN Common Database.Beschikbaar: http://74.125.77.132/search?q=cache:cyiwX1mE1oAJ:globalis.gvu.unu.edu/indicator_detail.cfm%3FIndicatorID%3D18%26Country%3DCN+globalis+1970+china+life+expectancy&cd=1&hl=nl&ct=clnk&gl=nl

 

vlag

"Hahaha, die Chinezen!"

Een blik op de ontwikkelingen in de Volksrepubliek tot aan eind jaren zeventig en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. Wat was de rol van het Westen hierin?

Wat hebben communisten voor China gedaan?

Ingezonden brief aan het Nederlands Dagblad,

5 oktober 2009

"Op zoek naar China's moderne geschiedenis"

De Avonden, VPRO, 20 maart 2008

Jaren nadat "Wilde Zwanen" mijn beeld van China had bepaald, ontdekte ik dat het bestuur onder leiding Mao Zedong de levensomstandigheden van Chinezen sterk heeft verbeterd.

Deze radiodumentaire vertelt over mijn zoektocht naar China's moderne geschiedenis, met daarin een stevig interview met Jung Chang.

Wijlen voormalig professor en China-kenner W. F. Wertheim over "Wilde Zwanen" van Jung Chang

Waarom er volgens Wertheim "geen reden is om enig belang te hechten aan haar (Jung Chang's) oordeel over het door Mao gevoerde agrarische beleid". Ook schrijft hij over de wetenschappelijke grond die er ontbreekt voor cijfers van tientallen miljoenen doden die tijdens de Grote Sprong Voorwaarts zouden zijn gevallen.